‘Tegen de predikant met een tijdelijke opdracht’
door dr. Jan Dirk Wassenaar
‘Tegen de predikant met een tijdelijke opdracht’ – onder die titel publiceerde prof.dr. A.A. van Ruler een artikel in Woord en Dienst van 15 april 1961. Ik vond het in het vorig jaar verschenen deel 5B van zijn Verzameld Werk, dat mij onlangs ter recensie toegezonden werd. Het is de moeite waard om het stuk onder de loep te nemen.
Als een uitzendbureau
Dat het niet verkeerd is om ‘Tegen de predikant met een tijdelijke opdracht’ te bekijken, heeft te maken met een recente ontwikkeling in de Protestantse Kerk in Nederland, die tot het volgende bericht op de website van de kerk leidde: ‘Medio 2019 wordt het mogelijk: u kunt de dienstenorganisatie bellen voor een tijdelijke predikant. Bijvoorbeeld wanneer de gemeente vacant is, bij langdurige ziekte of zwangerschapsverlof. Het werkt min of meer op dezelfde wijze als een uitzendbureau: voor de gemeente is een geschikte en ervaren kracht direct beschikbaar. Voor de predikant betekent het detachering naar een passende gemeente en op den duur een vaste aanstelling als ambulant predikant. Ook voor predikanten die flexibel beschikbaar zijn is er de mogelijkheid om als ambulant predikant ingezet te worden.’ Voor de goede orde: de ambulant predikant moet niet verward worden met de interim-predikant. Wel worden beiden op tijdelijke basis vanuit de mobiliteitspool naar een gemeente gedetacheerd, maar hun taak is verschillend. De ambulant predikant is voor wat men ‘het gewone werk’ in de gemeente zou kunnen noemen. Hij/zij moet flexibel zijn, zich snel thuis kunnen voelen in een gemeente en ook weer afscheid kunnen nemen. De interim-predikant wordt niet ingezet voor het reguliere vervangingswerk. Hij/zij werkt in een gemeente waar ‘huiswerk’ te doen is: bezinning op de toekomst, een veranderingsproces of het omgaan met een crisissituatie. Nog een laatste opmerking in dit verband – van belang voor het vervolg: zulke ‘tijdelijke predikanten’ zijn geen lid van de kerkenraad.
Tijdelijke aanstellingen
Aan de invoering van de nieuwe regeling is het een en ander voorafgegaan. Basis van de veranderingen is de vorig jaar aan het bestuur van de dienstenorganisatie aangeboden nota ‘Tijdelijke aanstellingen voor predikantswerkzaamheden. Een onderzoek naar de huidige rechtspositionele regimes waarin op tijdelijke basis predikantswerkzaamheden kunnen worden verricht en voorstellen voor vereenvoudiging en voor bevordering van de rechtsgelijkheid’. Daarover is in de vergaderingen van de generale synode van november 2018 en april 2019 gesproken.
De genoemde nota beweegt zich op het terrein van arbeidsrechtelijke regelingen en financiële consequenties. Ambtstheologische overwegingen spelen daarin amper een rol. In het artikel van Van Ruler ligt dat totaal anders. Maar eerst iets over de context van het stuk. De aanleiding was, dat in de classicale vergaderingen geconsidereerd moest worden. Onder meer over het voorstel om vicarissen de bevoegdheid tot bediening van de sacramenten te geven en over de mogelijkheid om een predikant met een tijdelijke opdracht te beroepen. Het ging uiteindelijk allemaal niet door.
Romeinse artikelen en ordinanties
Wat de eerste kwestie – de bediening van de sacramenten – betreft het volgende. Dr.mr. K.-W. de Jong heeft (in een artikel in Kerk & Theologie 69 (2018) nr. 3) met betrekking tot de sacramentsbevoegdheid laten zien dat de kerkorde in twee ordinanties (2-18 en 3-12-11/12) uitzonderingen op de regel in de kerkorde in engere zin kent, terwijl de laatste inmiddels ook op pioniersplekken van toepassing verklaard is. De bevoegdheid ligt dus inmiddels niet meer exclusief bij de predikant. Volgens De Jong moet de synode zich omwille van haar geloofwaardigheid buigen over de vraag hoe de sacramentsbevoegdheid geregeld moet worden. Hij noemt twee mogelijkheden als hoofdlijnen. Men kan de Romeinse artikelen van de kerkorde handhaven en de kerkelijk werkers de status van predikant verlenen. De andere mogelijkheid: de Romeinse artikelen wijzigen. De Jong spreekt zich voor de eerste route uit. Waarbij hij wel het belang van opleiding en toelating benadrukt. Wat de tweede kwestie – de mogelijkheid om een predikant met een tijdelijke opdracht te beroepen – te beroepen betreft: pas in 1974 werd de mogelijkheid geboden om een predikant met beperkte werktijd te beroepen, voor ten hoogste vijf jaar.
Andere nieuwigheden
Nu de ambtstheologische overwegingen van Van Ruler. Hij stelt vast dat bij de nieuw voorgestelde figuur van de tijdelijke predikant het element van de tijdelijkheid wordt ingevoerd. Dat vindt hij geen bezwaar. Maar hij signaleert dat er andere nieuwigheden in het ambt van dienaar des Woords worden binnengesmokkeld die hij minder onschuldig vindt. Een van de kwesties is, dat zo’n predikant wel volwaardig in het ambt staat, ‘maar dat hij niet een aantal ouderlingen en diakenen in het aanzijn roept.’ Ik lees die zin zo dat zo’n predikant niet ingebed is in het geheel van de kerkenraad. Er is geen gemeenschappelijkheid in functioneren van de ambten meer, in de gemeenschap van de gemeente. Om op de ouderlingen en de diakenen terug te komen: zij zijn vreemdelingen voor de tijdelijke predikant. ‘Die dan bovendien nog zeggenschap over zijn werk krijgen. Enerzijds staat hij eenzaam in de kerkenraad. Anderzijds komt hij – juist daardoor – ónder de kerkenraad te staan. Hij is niet helemaal een stuk kerkenraad. Want daarvoor moet een dominee eigen ouderlingen en diakenen bij zich hebben.’, aldus Van Ruler.
Een andere nieuwigheid is volgens Van Ruler dat de predikant met een tijdelijke opdracht de ambtelijke vergaderingen (kerkenraad en classis) met adviserende stem bijwoont. Is hij dan nog wel echt lid van het lichaam van de ambtelijke vergadering en doet hij nog echt mee in de regering van de kerk door Christus?
Het element van onderschikking
Onder het veelzeggende motto ‘Ondergeschikt’ stelt Van Ruler dat met ‘bijstandelijkheid’ een nieuw kenmerk van de tijdelijke predikant wordt ingevoerd. Hij vraagt dan: ‘Hoe zal men, wanneer deze bijstandelijkheid hét kenmerkende van een bepaald soort ambtsdragers is, het element van onderschikking – van de ene ambtsdrager onder de andere – in het ambt buiten de deur houden? (…) Wij krijgen hier vóór ons de assistent-minister. De assistanceverhouding is de kern van de zaak. En toch staat deze man volledig in het ambt! Daarmee is in het ambt zelf de verhouding van bijstand, hulp, toegevoegd-zijn-aan, ondergeschiktheid van de ene aan de andere ingevoerd! En daarmee in de kiem de verhouding van lager en hoger.’ Van Ruler noemt dat een grensoverschrijding: men brengt daarmee een geheel nieuwe dimensie in het gereformeerde kerkrecht. Daarin was het niet de bedoeling dat de ene ambtsdrager boven de andere zou staan, maar dat gaat nu zijns inziens wel gebeuren.
Dat is nog eens ambtstheologische taal! Dat iedereen het met Van Ruler eens was, kan niet gezegd worden, al werden de voorstellen in 1961 niet aangenomen. Een van Van Rulers opponenten was prof.dr. H. Berkhof. Hij noemde de gronden waarop zijn collega zijn veto uitsprak niet steekhoudend. Hij zag de tijdelijke predikant niet als ‘rustverstoorder in een schoon kerkordelijk ambten patroon’, maar veeleer als de redder.
De kerk als geheel
Ik schreef dat ambtstheologische overwegingen in ‘Tijdelijke aanstellingen voor predikantswerkzaamheden’ amper een rol spelen. Ze zijn in één zin samen te vatten. Die zin is te vinden op de website van de Protestantse Kerk in Nederland: de nieuwe regeling van de tijdelijke predikant vraagt een ambtsopvatting die niet exclusief de gemeente betreft, maar de kerk als geheel. Dat is niet nieuw. Van Ruler wijst er in 1961 al op dat we bij de predikanten voor buitengewone werkzaamheden iets soortgelijks hebben. Maar, zegt hij dan: ‘daar voltrekt het zich in de algemene kerk; zij hebben tenminste een orgaan van bijstand om zich heen (…) bij de predikant met een tijdelijke opdracht wordt het ook in de plaatselijke gemeente ingevoerd; dan is het ook niet meer ‘buitengewoon’, het is bezig normaal te worden (…)’ Nog iets over een ambtsopvatting die de kerk als geheel betreft: de vraag doet zich voor of hier inmiddels, anno 2019, niet ‘kerk = dienstenorganisatie’ bedoeld wordt.
Fijne structuurvragen
Ten slotte. In de loop der tijden is er op het kerkelijk erf veel veranderd. Om een voorbeeld te noemen: het is al lang niet meer zo dat elke predikant lid van de classicale vergadering is. Dat neemt niet weg dat de inzichten van Van Ruler naar mijn mening nog steeds te denken geven. Ik ben onder de indruk geraakt van zijn ambtstheologische overwegingen. Er is één zin die ik wil onderstrepen: ‘Onder protestanten is tegenwoordig het zintuig voor de fijne structuurvragen in de ambtelijke inrichting van het lichaam van Christus dusdanig verzwakt en afgestompt, dat men zich gewoonlijk alleen maar laat leiden door datgene, wat in de praktijk noodzakelijk of onmisbaar lijkt.’ Het lijkt er op dat de synode van de Protestantse Kerk in Nederland iets daarvan beseft heeft door in april te besluiten tot nadere ambtstheologische bezinning, alvorens inzake het dienstwerk van predikanten en kerkelijk werkers – nog meer dan men al gedaan heeft – besluiten te nemen die op gespannen voet kunnen staan met wat naar de norm van het gereformeerde kerkrecht hooggehouden moet worden.
Belangrijk werk
Ik schreef dat deel VB van het Verzameld Werk van Van Ruler mij ter recensie toegezonden werd. Deze bespreking van een enkel artikel van Van Ruler moge duidelijk maken dat de mensen die het deel samengesteld hebben (dr. D. van Keulen, dr. P. van den Heuvel en drs. J. Stelwagen) belangrijk werk geleverd hebben. Het ene artikel laat al zien dat de visie van Van Ruler nog steeds te denken geeft.
N.a.v. A.A. van Ruler, Verzameld Werk. Deel 5B. Kerkorde, kerkrecht, ambt;
KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht, 2018; gebonden uitgave, 912 p.;
ISBN 978 90 239 5539 9; prijs: € 59,90.
In: Predikant & samenleving, augustus 2019, pag. 12/13